Johan van der Veken (Mechelen, 1549-Rotterdam, 1616)

Onder de talrijke zonen en dochters van Mechelen vormt de nalatenschap van Johan van der Veken een donkere bladzijde in de geschiedenis van Nederland. Uit recent onderzoek van de stad Rotterdam naar hun eigen koloniale verleden blijkt dat van der Veken zelf deelnam aan de trans-Atlantische slavenhandel en handel dreef in suiker van Braziliaanse slavenplantages. Daarnaast was hij een van de grondleggers van de VOC (Vereenigde Oostindische Compagnie), de Nederlandse handelsvereniging die factorijen bezat in Azië en Afrika en de lokale bevolking uitbuitte met het oog op winstbejag.

Johan van der Veken (Hans van der Veeken) werd geboren in 1549 te Mechelen. Hij was de zoon van de rijke haringkoopman Johan van der Veken en Barbara Huybrechts. Zijn broer Hendrik bekleedde in 1575 het burgemeesterschap van Den Briel en van 1580 tot 1585 was hij burgemeester van Mechelen. Johan junior huwde Johanna Quingets en verwekte bij haar vijf dochters-Catharina, Maria, Barbara, Johanna en Cornelia- en een zoon Filips. Hij volgde in de voetsporen van zijn vader en hield zich in Mechelen bezig met de handel in haring. Vanaf 1581 begon van der Veken zijn onroerende goederen te verkopen en bereidde hij zijn verhuis naar Rotterdam voor. Daar dook hij in 1583 op als bankier en geldschieter. Daarnaast bleef hij zijn beroep van handelaar uitvoeren en bezat hij verschillende handelsschepen.

Zijn grote rijkdom stelde hem in staat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te financieren en te investeren in internationale handelsbetrekkingen. Een gefinancierde handelsmissie in 1597 naar Indië via Zuid-Amerika eindigde in een fiasco, maar zijn interesse in de Aziatische handelswaren verminderde niet. In 1602 stond van der Veken mee aan de basis van de VOC die de handelsbelangen van de republiek in Azië en de oostkust van Afrika behartigde. Hij was bewindvoerder van de kamer van de VOC in Rotterdam, maar in het effectieve bestuur was zijn invloed eerder beperkt in tegenstelling tot zijn financiële slagkracht. Zijn devies luidde niet voor niets stabilis fortuna merenti: Het fortuin is standvastig voor wie het verdient. Uiteindelijk stierf de rijke van der Veken in 1616 nadat hij drie jaar eerder een ongeneeslijke kwaal aan zijn been had opgelopen. Zijn totale vermogen op het einde van zijn leven bedroeg ongeveer 700000 gulden, waarmee hij waarschijnlijk de tweede rijkste man was in de Republiek in het begin van de zeventiende eeuw. Daarnaast was hij ook in het bezit van de heerlijkheden Nieuwerkerk en Capelle. In die laatste liet hij in 1613 een nieuw kasteel bouwen. Vandaag de dag valt zijn beeltenis nog te bewonderen op het Rotterdamse stadhuis. Nog in 1993 voerde het stadsbestuur de Johan van der Veekenplaquette in als een beloning voor ondernemende Rotterdammers die veel betekenen voor de lokale economie en welvaart.    

 

Bronnen

DE ROY VAN ZUYDEWIJN, N. Van koopman tot icoon: Johan van der Veken en de Zuid-Nederlandse immigranten in Rotterdam rond 1600. Amsterdam: Prometheus, 2002.

GRIMM, P. “Rotterdam en de Verenigde Oostindische Compagnie.” Rotterdams Jaarboekje 10 nr. 4. (jaartal+pagina)

HABIBALLAH, N. “Rotterdam zat tot over zijn oren in de slavernij.” NOS, 31 oktober 2020. 'Rotterdam zat tot over zijn oren in de slavernij' (nos.nl).

KERNKAMP, J.H. Johan van der Veken en zijn tijd. ’S-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1952.

“Prijs Rotterdam vernoemd naar koopman uit slavenhandel.” NOS, 22 oktober 2020. Prijs Rotterdam vernoemd naar koopman uit slavenhandel (nos.nl).